Uit de 1e brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Tessalonica 1,1-5.8b-10.
Van Paulus, Silvanus en Timoteus aan de christengemeente van Tessalonica, die is in God de Vader en de Heer Jezus Christus. Genade voor u en vrede!
Wij zeggen God dank voor u allen, telkens wanneer wij uw naam noemen in onze gebeden.
Onophoudelijk gedenken wij voor het aanschijn van God, onze Vader, uw werkdadig geloof, uw onvermoeibare liefde en uw standvastige hoop op onze Heer Jezus Christus.
Wij weten, broeders, dat God u liefheeft en dat gij door Hem zijt uitverkoren,
want wij hebben u het evangelie verkondigd niet alleen met woorden maar met kracht en heilige Geest en volle overtuiging. Gij weet trouwens zelf wel hoe ons optreden bij u is geweest: het was gericht op uw heil.
Van Tessalonica uit heeft het woord van de Heer weerklonken, en niet enkel in Macedonie en Achaje; allerwegen is uw geloof in God bekend geworden. Wij hoeven niets meer te zeggen.
Zij vertellen zelf hoe wij bij u zijn gekomen en hoe wij door u zijn ontvangen: hoe gij u van de afgoden tot God hebt bekeerd, om de levende en waarachtige God te dienen,
en uit de hemel zijn Zoon te verwachten, die Hij uit de dood heeft opgewekt, Jezus, die ons redt van de komende toorn.
Psalmen 149(148),1-2.3-4.5-6a.9b.
Zingt voor de Heer een nieuw gezang,
zijn lof weerklinke te midden der zijnen
Israël juiche zijn Schepper toe,
Laat Sions zonen hun Koning begroeten.
Looft zijn Naam in een heilige dans
bespeelt voor Hem harp en citer.
Want onze Heer, die zijn volk bemint,
omkranst de verdrukten met zegekransen.
Jubelt dus heiligen, om uw triomf,
viert feest in uw legerplaatsen.
Gaat met het lied van God in uw mond,
een taak die zijn vromen tot eer strekt.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs 23,13-22.
In die tijd sprak Jezus: Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! Gij sluit het Rijk der hemelen af voor de mensen. Zelf gaat gij er niet binnen, terwijl gij hun die dit wel willen, de toegang verspert.
Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars!
Gij doorkruist zee en land om een bekeerling te maken, maar als hij het geworden is, maakt gij hem zelf tot een hellekind, tweemaal erger dan gijzelf!
Wee u, blinde leiders, die zegt: Als iemand zweert bij de tempel, dan betekent dat niets; maar als iemand zweert bij het goud van de tempel, dan is hij gebonden.
Dwazen en blinden! Wat staat dan hoger: het goud of de tempel die het goud heilig maakt?
Of ook: Als iemand zweert bij het altaar, dan betekent dat niets; maar als iemand zweert bij de offergave die er op ligt, dan is hij gebonden.
Blinden! Wat staat hoger: de offergave of het altaar dat de offergave heilig maakt?
Wie dus zweert bij het altaar, zweert daarbij en bij alles wat er op ligt.
En wie zweert bij de tempel, zweert daarbij en bij Hem die erin woont.
En wie zweert bij de hemel, zweert bij de troon van God en bij Hem die erop zetelt.