Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Rome 2,1-11.
Gij zijt niet vrij te pleiten, zedenmeester, wie gij ook zijn moogt.
Want met uw oordeel over anderen veroordeelt gij uzelf.
Gij die u tot rechter opwerpt, doet immers precies hetzelfde.
Wij zijn het erover eens dat God terecht hen veroordeelt die zulke dingen doen.
En gij die een oordeel velt over hen die zulke dingen doen en ze zelf evenzeer doet,
rekent gij erop dat gij aan Gods oordeel zult ontsnappen?
Of miskent gij zijn rijkdom aan goedertierenheid en geduld en lankmoedigheid,
en beseft ge niet dat Gods goedheid u tot inkeer wil brengen?
Met uw botte en onboetvaardige gezindheid stapelt gij voor uzelf
een kapitaal van toorn op tegen de dag van de toorn,
wanneer Gods rechtvaardig oordeel openbaar zal worden.
Hij zal eenieder vergelden naar zijn werken,
met het eeuwige leven hen die door standvastig het goede te doen
streven naar onvergankelijke heerlijkheid en eer,
met straf en toorn hen die weerspannig de waarheid verwerpen
en de ongerechtigheid omhelzen.
Kwelling en benauwdheid wacht elke mens die het kwade bedrijft,
de Jood in de eerste plaats, maar ook de Griek;
heerlijkheid, eer en vrede eenieder die het goede doet,
de Jood in de eerste plaats, maar ook de Griek.
God kent geen partijdigheid.
Psalmen 62(61),2-3.6-7.9.
Alleen bij God vindt mijn ziel haar rust,
van Hem komt mijn redding.
Hij alleen is mijn rots en mijn redding,
mijn burcht, nooit zal ik wankelen.
Zoek rust, mijn ziel, bij God alleen,
van Hem blijf ik alles verwachten.
Hij alleen is mijn rots en mijn redding,
mijn burcht, ik zal niet wankelen.
Vertrouw op Hem, mijn volk, te allen tijde,
open voor Hem uw hart,
God is onze schuilplaats.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas 11,42-46.
In die tijd zei Jezus: Wee u, Farizeeën! Gij betaalt wel tienden van munt en wijnruit en allerlei kruiken,
maar bekommert u niet om rechtvaardigheid en liefde tot God. Het ene moet men doen en het andere niet verwaarlozen.
Wee u, Farizeeën! Gij zijt belust op de voornaamste zetel in de synagoge en de begroetingen op de markt.
Wee u! Gij zijt gelijk aan onzichtbare graven, waar de mensen overheen wandelen zonder het te weten.'
Hier nam een van de wetgeleerden het woord en zei tot Hem: 'Meester, door zo te spreken beledigt Ge ook ons.'
Hij antwoordde echter: 'Wee ook u, wetgeleerden! Gij legt de mensen
haast ondraaglijke lasten op en raakt zelf die lasten niet met een van uw vingers aan.