Uit het boek Rechters 11,29-39a.
In die dagen kwamen werd Jefta gegrepen door de geest van de Heer.
Hij trok door heel Gilead en Manasse, ging daarna weer terug
naar Mispa in Gilead en trok van daar op tegen de Ammonieten.
Hij beloofde de Heer: ‘Als u de Ammonieten aan mij uitlevert,
dan zal het eerste dat me bij mijn behouden thuiskomst tegemoet komt
voor U zijn; dat zal ik als brandoffer aan u opdragen.’
Toen trok hij op tegen de Ammonieten en bond de strijd met hen aan,
en de Heer leverde ze aan hem uit.
Jefta sloeg hen terug van Aroër tot Minnit en Abel-Keramim en nam daarbij
niet minder dan twintig steden in. Zo bracht hij een zware nederlaag toe aan de Ammonieten,
die het hoofd moesten buigen voor de Israëlieten.
Toen Jefta terugkwam in zijn woonplaats Mispa, werd hij met reidansen
en trommelspel verwelkomd. Zijn dochter ging voorop.
Zij was zijn enige kind, andere zonen of dochters had hij niet.
Meteen toen hij haar zag scheurde hij zijn kleren en riep uit: ‘Ach mijn kind,
dat jij me deze slag moet toebrengen, dat juist jij het bent
die me in het ongeluk stort! Ik heb de Heer een gelofte gedaan
en daar kan ik niet op terugkomen.
‘U hebt de Heer een gelofte gedaan, vader,’ antwoordde ze.
‘Nu hij u gewroken heeft op uw vijanden, de Ammonieten,
moet u met mij doen zoals u hebt beloofd.
Maar dit wil ik nog vragen: gun me voordat u uw gelofte ten uitvoer brengt
nog twee maanden tijd, zodat ik met mijn vriendinnen de bergen in kan trekken
om erover te treuren dat ik nooit iemands vrouw zal zijn.’
‘Goed,’ zei Jefta, en hij liet haar voor twee maanden de bergen in gaan
om met haar vriendinnen om haar maagdelijkheid te treuren.
Toen die twee maanden voorbij waren keerde ze naar haar vader terug,
en hij bracht zijn gelofte ten uitvoer.
Psalmen 40(39),5.7-8.9.10.
Gelukkig is de man, die op de Heer zijn hoop stelt,
die met opstandelingen en onoprechten niet verkeert.
Geschenk en offerande hebt Gij nooit verlangd,
maar wel hebt Gij mijn oren voor uw stem geopend.
Gij vraagt geen brandoffer, geen zoenoffer van mijn;
dus zei ik: ja, ik kom, zoals van mij geschreven staat:
dat ik uw wil volbreng.
Mijn God, dat is het wat ik wil,
uw wet staat in mijn hart geschreven.
Aan velen heb ik uw rechtvaardigheid bekendgemaakt,
ik hield mijn lippen niet gesloten, Heer, Gij weet het.
Nooit heb ik uw rechtvaardigheid verborgen in mijn hart,
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs 22,1-14.
In die tijd nam Jezus het woord en sprak tot de hogepriester en de oudsten van het volk in gelijkenissen. Hij zei:
'Het Rijk der hemelen gelijkt op een koning die een bruiloftsfeest gaf voor zijn zoon.
Hij stuurde zijn dienaars uit om allen te roepen die hij tot de bruiloft had uitgenodigd, maar zij wilden niet komen.
Daarop zond hij andere dienaars met de opdracht: Zegt aan de genodigden: Zie ik heb mijn maaltijd klaar, mijn ossen en het gemeste vee zijn geslacht; alles staat gereed. Komt dus naar de bruiloft.
Maar zonder er zich om te bekommeren, gingen zij weg, de een naar zijn akker, de ander naar zijn zaken.
De overigen grepen zijn dienaars vast, mishandelden en doodden hen.
Nu ontstak de koning in toorn, stuurde zijn troepen en liet de moordenaars ombrengen en hun stad in brand steken.
Toen sprak hij tot zijn dienaars: Het bruiloftsmaal staat klaar, maar de genodigden waren het niet waard.
Gaat dus naar de drukke verkeerswegen en nodigt wie ge er maar vindt tot de bruiloft.
Zijn dienaars gingen naar de wegen en brachten allen mee die zij er aantroffen, slechten zowel als goeden, en de bruiloftszaal liep vol met gasten.
Toen de koning binnenkwam om de aanliggenden te bezoeken, merkte hij daar iemand op die niet voor een bruiloft gekleed was.
En hij sprak tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier binnengekomen zonder bruiloftskleed? Maar de man bleef het antwoord schuldig.
Toen sprak de koning tot de bedienden: Bindt hem aan handen en voeten en werpt hem buiten in de duisternis. Daar zal geween zijn en tandengeknars.
Velen zijn geroepen maar weinigen uitverkoren.'