Lezing uit het boek Numeri 12,1-13.
In die dagen keerde Mirjam en Aäron zich tegen Mozes
vanwege zijn huwelijk met een Nubische vrouw: ‘Hij is met een Nubische getrouwd!
Ook zeiden ze: ‘Heeft de Heer soms uitsluitend bij monde van Mozes gesproken
en niet ook bij monde van ons?’ De Heer hoorde dit.
Nu was Mozes een zeer bescheiden man – niemand op de hele wereld was zo bescheiden als hij.
Onmiddellijk gebood de Heer Mozes, Aäron en Mirjam:
‘Ga alle drie naar de ontmoetingstent.’ Dat deden ze.
Toen daalde de Heer af in de wolkkolom, ging bij de ingang van de tent staan
en riep Aäron en Mirjam. Nadat zij beiden naar voren waren gekomen,
zei Hij: ‘Luister goed. Als er bij jullie een profeet van de Heer is,
maak Ik mij in visioenen aan hem bekend en spreek Ik met hem in dromen.
Maar met mijn dienaar Mozes, op wie Ik volledig kan vertrouwen, ga Ik anders om:
met hem spreek Ik rechtstreeks, duidelijk, niet in raadsels, en hij aanschouwt mijn gestalte.
Hoe durven jullie dan aanmerkingen op mijn dienaar Mozes te maken?’
De Heer ontstak in woede tegen hen en ging weg.
Nauwelijks had de wolk de tent verlaten of Mirjam werd getroffen door huidvraat,
haar huid was wit als sneeuw. Toen Aäron zich naar Mirjam omdraaide
en zag dat ze door huidvraat getroffen was,
zei hij tegen Mozes: ‘Ik smeek je, reken ons de zonde
die wij in onze dwaasheid begaan hebben niet aan.
Laat Mirjam niet als een doodgeboren kind blijven,
waarvan het lichaam al half vergaan is als het uit de moederschoot komt!’
Toen riep Mozes luid de Heer aan: ‘Ik smeek u, God, genees haar!’
Psalmen 51(50),3-4.5-6.7.12-13.
God, ontferm U over mij in uw barmhartigheid,
delg mijn zondigheid in uw erbarmen.
Was mijn schuld volkomen van mij af,
reinig mij van al mijn zonden.
Ik erken dat ik misdreven heb,
altijd heb ik mijn vergrijp voor ogen.
Jegens U alleen heb ik gezondigd,
wat U tegen staat heb ik gedaan.
Dus zijt Gij rechtvaardig in uw oordeel
is het vonnis dat Gij velt gegrond.
Ach met schuld belast werd ik geboren,
schuldig was ik toen mijn moeder ontving.
Schep in mij een zuiver hart, mijn God,
geef mij weer een vastberaden geest.
Wil mij niet verstoten van uw Aanschijn,
neem uw heilige Geest niet van mij weg.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs 14,22-36.
Na de broodvermenigvuldiging dwong Jezus zijn leerlingen in de boot te gaan en alvast naar de overkant te varen, terwijl Hij het volk naar huis zou zenden.
Toen Hij het volk had weggezonden, ging Hij de berg op om in afzondering te bidden. De avond viel en Hij was daar alleen.
De boot was reeds vele stadien uit de kust en werd geteisterd door de golven, want zij hadden tegenwind.
In de vierde nachtwake kwam Hij te voet over het meer naar hen toe.
Maar toen de leerlingen Hem zo over het meer zagen gaan, raakten zij van streek omdat zij een spook meenden te zien en zij begonnen van angst te schreeuwen.
Maar Jezus zei onmiddellijk tot hen: 'Weest gerust. Ik ben het. Vreest niet.'
'Heer', antwoordde Petrus,'als Gij het zijt, zeg mij dan dat ik over het water naar U toe moet komen.'
Waarop Jezus sprak: 'Kom!' Petrus stapte uit de boot en liep over het water naar Jezus toe.
Maar toen hij merkte hoe hevig de wind was, werd hij bang; hij begon te zinken en schreeuwde: 'Heer, red mij!'
Terstond stak Jezus zijn hand uit en greep hem vast, terwijl hij tot hem zei: 'Kleingelovige, waarom heb je getwijfeld?'
Nadat zij in de boot gestapt waren, ging de wind liggen.
De inzittenden wierpen zich voor Hem neer en zeiden: 'Waarlijk. Gij zijt de Zoon van God.'
Toen zij overgestoken waren, bereikten zij de kust bij Gennesaret.
Toen de mannen van die streek Hem herkenden, verspreidden zij in heel de omtrek het bericht van zijn komst en brachten Hem al hun zieken.
Ze smeekten Hem of ze tenminste de zoom van zijn kleed mochten aanraken. En allen die dit deden, werden gezond.