Uit het boek Genesis 28,10-22a.
In die tijd vertrok Jakob Berseba en ging op weg naar Haran.
Op zijn tocht kwam hij bij een plaats waar hij bleef overnachten omdat de zon al was ondergegaan.
Hij pakte een van de stenen die daar lagen, legde die onder zijn hoofd en ging op die plaats liggen slapen.
Toen kreeg hij een droom. Hij zag een ladder die op de aarde stond
en helemaal tot de hemel reikte, en daarlangs zag hij Gods engelen omhoog gaan en afdalen.
Ook zag hij de Heer bij zich staan, die zei: ‘Ik ben de Heer, de God van je voorvader Abraham
en de God van Isaak. Het land waarop je nu ligt te slapen zal ik aan jou en je nakomelingen geven.
Je zult zoveel nakomelingen krijgen als er stof op de aarde is; je gebied zal zich uitbreiden
naar het westen en het oosten, naar het noorden en het zuiden.
Alle volken op aarde zullen wensen zo gezegend te worden als jij en je nakomelingen.
Ikzelf sta je ter zijde, ik zal je overal beschermen, waar je ook heen gaat,
en ik zal je naar dit land terugbrengen; ik zal je niet alleen laten tot ik gedaan heb wat ik je heb beloofd.’
Toen werd Jakob wakker. ‘Dit is zeker,’ zei hij, ‘op deze plaats is de Heer aanwezig. Dat besefte ik niet.’
Eerbied vervulde hem. ‘Wat een ontzagwekkende plaats is dit,’ zei hij, ‘dit is niets anders
dan het huis van God, dit moet de poort van de hemel zijn!’
De volgende morgen vroeg zette Jakob de steen die hij als hoofdsteun had gebruikt rechtop,
en wijdde hem door er olie over uit te gieten.
Hij gaf die plaats de naam Betel; vroeger heette het daar Luz.
Daarna legde hij een gelofte af: ‘Als God mij ter zijde staat en mij op deze reis beschermt,
als hij mij brood te eten geeft en kleren aan mijn lichaam,
en als ik veilig terugkom bij mijn verwanten, dan zal de Heer mijn God zijn.
Deze steen die ik gewijd heb, zal dan een huis van God worden.
Psalmen 91(90),1-2.3-4ab.14-15ab.
Gij die de bescherming geniet van de Allerhoogste
en die in de schaduw van de Almachtige woont;
voor u is de Heer: mijn toevlucht, mijn burcht,
mijn God, op wie ik vertrouw.
Want Hij maakt u los uit de strik van de jagers,
Hij redt u uit doodsgevaar.
Hij zal u met zijn vleugels beschermen,
onder zijn wieken vindt gij een toevlucht,
Wie op Mij rekent zal Ik verlossen,
beschermen zal Ik wie Mij erkent.
Wanneer hij Mij aanroept zal Ik hem verhoren,
Hem bijstaan in iedere nood,
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs 9,18-26.
Terwijl Jezus eens tot de menigte sprak, kwam er een overste naar Hem toe, wierp zich voor Hem neer en zei:
'Mijn dochter is zo juist gestorven: maar kom haar de hand opleggen, dan zal zij weer levend worden.'
Jezus stond op en ging met hem mee, vergezeld van zijn leerlingen.
Plotseling naderde Hem van achteren een vrouw die al twaalf jaar lang aan vloeiingen leed,
en raakte de zoom van zijn mantel aan.
Want ze zei bij zichzelf: 'Als ik alleen maar zijn mantel kan aanraken, zal ik al genezen zijn.'
Maar Jezus keerde zich om, en toen Hij haar zag sprak Hij: 'Heb goede moed, dochter,
uw geloof heeft u genezen.' En vanaf dat ogenblik was de vrouw gezond.
Toen Jezus in het huis van de overste kwam en de fluitspelers en het misbaar makende volk zag, sprak Hij:
'Gaat heen, want het meisje is niet gestorven maar slaapt.' Doch ze lachten Hem uit.
Toen al dat volk buitengezet was, trad Hij naderbij, greep haar hand en het meisje stond op.
Het verhaal hiervan deed de ronde door heel die streek.