Lezing uit de brief van de apostel Paulus aan Titus 1,1-9.
Van Paulus, dienaar van God, apostel van Jezus Christus, met de opdracht
om Gods uitverkorenen tot geloof te brengen en tot de kennis van de ware vroomheid,
die hoop geeft op het eeuwige leven dat God, die niet liegt, vóór alle tijden heeft beloofd.
Hij heeft de tijd bepaald waarop zijn woord door de verkondiging bekendgemaakt werd,
en deze verkondiging is mij nu in opdracht van God, onze redder, toevertrouwd.
Aan Titus, mijn waarachtig kind in ons gemeenschappelijk geloof. Genade en vrede van God, de Vader, en van Christus Jezus, onze Redder!
Ik heb je op Kreta achtergelaten om, volgens mijn richtlijnen, de resterende zaken te regelen en in elke stad oudsten aan te stellen:
onberispelijke mannen, die maar één vrouw hebben, en gelovige kinderen die niet kunnen worden beschuldigd van schandelijk gedrag en ongehoorzaamheid.
Een opziener moet als beheerder van Gods huis onberispelijk zijn: hij mag niet eigenzinnig optreden,
niet driftig zijn, niet te veel drinken, niet gewelddadig zijn en niet hebzuchtig;
hij moet juist gastvrij zijn, goedwillend, bezonnen, rechtvaardig, toegewijd en beheerst.
En hij moet zich houden aan de betrouwbare boodschap die in overeenstemming is met de leer,
zodat hij in staat is om anderen met heilzaam onderricht te bemoedigen en dwarsliggers terecht te wijzen.
Psalmen 24(23),1-2.3-4ab.5-6.
Van de Heer is de aarde en alles wat daar leeft,
de wereld en wie haar bewonen,
Hij heeft haar op de zeeën gegrondvest,
op de stromen heeft Hij haar verankerd.
Wie mag de berg van de Heer bestijgen,
wie mag staan op zijn heilige plaats?
Wie reine handen heeft en een zuiver hart,
zich niet inlaat met leugens.
Zegen zal hij ontvangen van de Heer
en recht verkrijgen van God, zijn Redder.
Dat valt hun ten deel die U zoeken,
die zich tot U wenden – het volk van Jakob
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas 17,1-6.
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: 'Dat er ergernissen komen is onvermijdelijk, maar wee de mens door wiens toedoen ze komen.
Het zou beter voor hem zijn als men hem een molensteen om de hals deed en in zee wierp, dan dat hij aan een van deze kleinen aanstoot geeft.
Wacht u daarvoor. Als uw broeder gezondigd heeft, geef hem een berisping; toont hij dan spijt, vergeef het hem.
Al misdoet hij zevenmaal per dag tegen u, maar zevenmaal ook wendt hij zich tot u met de woorden: Het spijt me, dan moet ge hem vergeven.'
De apostelen zeiden nu tot de Heer: 'Geef ons meer geloof.'
De Heer antwoordde: 'Als ge een geloof had als een mosterdzaadje, zoudt ge tot die moerbeiboom zeggen:
Maak uw wortels los uit de grond en plant u in de zee, en hij zou u gehoorzamen.