Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Filippi 2,12-18.
Dierbare vrienden, gij hebt altijd naar mij geluisterd; maakt dus nu, in mijn afwezigheid, met niet minder ernst werk van uw heil dan toen ik bij u was.
God is het immers die zowel het willen als het doen bij u tot stand brengt, om zijn heilsplan te verwezenlijken.
Doet al wat ge te doen hebt, zonder, te morren of tegen te spreken.
Zorgt dat ge onberispelijk en ongerept zijt, als onbesproken kinderen van God onder een slinks en ontaard geslacht, waarin gij schittert als sterren in het heelal.
Houdt vast aan het woord des levens. Dan kan ik, als de dag van Christus komt, er trots op zijn dat mijn werk en mijn inspanning niet vergeefs zijn geweest.
Maar ook al wordt mijn bloed geplengd bij de offerdienst van uw geloof, dan nog wens ik mijzelf en u allen geluk.
En gij moet evengoed blij zijn en delen in mijn vreugde.
Psalmen 27(26),1.4.13-14.
De Heer is mijn licht en mijn leidsman,
wie zou ik vrezen?
De Heer is de schuts van mijn leven,
voor wie zou ik bang zijn?
Eén ding slechts vraag ik de Heer,
meer zal ik niet wensen:
dat ik in Gods huis mag wonen zolang als ik leef.
Dat ik de beminnelijkheid van de Heer mag ervaren,
zijn tempel weer met eigen ogen mag zien.
Ik reken er op nog tijds mijn leven,
de weldaden van de Heer te ervaren.
Zie uit naar de Heer en houd dapper stand,
wees moedig van hart en vertrouw op de Heer.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas 14,25-33.
Toen talloze mensen met Jezus meetrokken, keerde Hij zich om en zei tot hen:
'Als iemand naar Mij toekomt, die zijn vader en moeder, zijn vrouw en kinderen,
zijn broers en zusters, ja zelfs zijn eigen leven niet haat, kan hij mijn leerling niet zijn.
Als iemand zijn kruis niet draagt en Mij volgt, kan hij mijn leerling niet zijn.
Als iemand van u een toren wil bouwen, zal hij er dan niet eerst voor gaan zitten
om een begroting te maken, of hij wel genoeg bezit om hem te voltooien?
Anders zou het hem kunnen overkomen, als hij de fundering heeft gelegd en niet in staat is
het werk tot een einde te brengen, dat allen die het zien hem gaan bespotten
en zeggen: Die man begon te bouwen maar hij was niet in staat het einde te halen.
Of welke koning zal, als hij tegen een andere koning ten oorlog wil trekken, niet eerst overleggen
of hij sterk genoeg is om met tienduizend man het hoofd te bieden aan iemand die met twintigduizend man tegen hem optrekt?
Zo niet, dan stuurt hij, als de tegenstander nog ver weg is, een gezantschap en vraagt om de vredesvoorwaarden.
Zo kan niemand van u mijn leerling zijn, als hij zich niet losmaakt van al wat hij bezit.