Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Efeze 4,7-16.
Broeders en zusters, aan ieder van ons afzonderlijk is de genade verleend naar de maat van Christus’ gave.
Daarom zegt de Schrift: Hij is opgevaren naar den hoge, Hij heeft gevangenen meegevoerd, Hij heeft gaven gegeven aan de mensen.
Hij is opgestegen: dit betekent dat Hij eerst in de diepte is afgedaald tot op de aarde.
Hij die is neergedaald, is dezelfde die ook is opgestegen hoog boven alle hemelen, om het heelal te vervullen.
Hij heeft ook gaven gegeven: sommigen maakte Hij apostelen,
anderen profeten, anderen evangelisten, weer anderen herders en leraars,
om de heiligen toe te rusten voor het werk der bediening, tot opbouw van het lichaam van Christus,
totdat wij allen tezamen komen tot de eenheid in het geloof en de kennis van Gods Zoon,
tot de volmaakte Man, tot de gehele omvang van de volheid van de Christus.
Dan zullen wij niet langer onmondig zijn, heen en weer geslingerd en meegesleurd door elke windvlaag,
ik bedoel, elke leer die door het valse spel van sluwe mensen wordt uitgedacht om tot dwaling te verleiden.
Neen, laten wij de waarheid spreken in liefde en zo geheel naar Christus toegroeien. Hij is het hoofd
waaruit het hele lichaam kracht put. Als een welsluitend geheel bijeengehouden door de steun van al zijn gewrichten
bereikt het zijn volle wasdom door de werkzaamheid die ieder deel is toegemeten en bouwt het zichzelf op in liefde.
Psalmen 122(121),1-2.3-4a.4b-5.
Hoe blij was ik toen men mij riep:
Wij trekken naar Gods huis!
En nu mag mijn voet, Jeruzalem
uw poorten binnentreden.
Jeruzalem, ommuurde stad,
zo dicht opeen gebouwd:
Daarheen trekken de stammen op,
de stammen van Gods volk.
Zij gaan naar Israëls gebruik
de Naam van God vereren.
Daar staan de zetels voor het recht,
de troon van Davids huis.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas 13,1-9.
In die tijd waren er bij Jezus enkele mensen die Hem vertelden wat er gebeurd was met de Galileeërs, van wie Pilatus het bloed met dat van hun offerdieren vermengd had.
Daarop zei Jezus: Denkt ge, dat onder alle Galileeërs alleen dezen zondaars waren, omdat zij dat lot ondergaan hebben?
Volstrekt niet, zeg Ik u. Maar als gij u niet bekeert, zult ge allen op een dergelijke manier omkomen.
Of die achttien die gedood werden, doordat de toren bij de Siloam op hen viel: denkt ge dat die alleen schuldig waren onder alle mensen die in Jeruzalem woonden?
Volstrekt niet, zeg Ik u. Maar als gij niet tot bekering komt, zult ge allen op eenzelfde wijze omkomen.'
Hij vertelde nu deze gelijkenis: 'Iemand had een vijgeboom die in zijn wijngaard geplant stond; hij kwam zoeken of er vrucht aan zat, maar vond niets.
Toen zei hij tot de wijngaardenier: Al sinds drie jaar kom ik aan deze vijgeboom vruchten zoeken, maar ik vind er geen. Hak hem om: waartoe put hij nog de grond uit?
Maar de man gaf hem ten antwoord: Heer, laat hem dit jaar nog staan; laat mij eerst de grond er omheen omspitten en er mest op brengen.
Misschien draagt hij het volgend jaar vrucht; zo niet, dan kunt ge hem omhakken.'