Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Efeze 2,1-10.
Broeders en zusters, gij die dood waart door uw afdwalingen en uw zonden,
waarin gij eertijds hebt geleefd volgens de god van deze wereld, de heerser over het machtsgebied
van de lucht, de geest die nog altijd aan het werk is onder de weerspannigen...
Trouwens, ook wij allen, zonder uitzondering, hebben vroeger tot hen behoord, toen wij ons leven lieten beheersen
door zondige begeerten en deden wat onze zelfzucht en onze boze neigingen van ons wilden.
Uit onszelf waren wij een voorwerp van Gods toorn, evenzeer als de anderen.
Maar God, die rijk is aan erbarming, heeft wegens de grote liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad,
ons met Christus ten leven gewekt, hoewel wij dood waren door onze zonden; aan zijn genade dankt gij uw redding.
En Hij heeft ons samen met Hem doen opstaan en zetelen in de hemelen, in Christus Jezus,
om de naderbij komende eeuwen de overgrote rijkdom van zijn genade te tonen door zijn goedheid jegens ons in Christus Jezus.
Ja, aan die genade dankt gij uw heil, door het geloof; niet aan uzelf, Gods gave is het;
niet aan uw prestaties, niemand mag zich verhovaardigen.
Gods werk zijn wij, geschapen in Christus Jezus, om in ons leven de goede daden te realiseren die God voor ons al bereid heeft.
Psalmen 100(99),2.3.4.5.
Juicht voor de Heer, alle landen
dient met blijdschap de Heer
treedt onbezorgt voor zijn aanschijn;
Waarlijk de Heer is God.
Hij is de Schepper en Meester,
wij zijn kudde zijn volk.
Trekt met een lied door zijn poorten,
komt in zijn voorhof met zang.
Zegent zijn Naam en eert Hem
Hij is ons goed gezind,
eindeloos is zijn erbarmen,
trouw van geslacht op geslacht.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas 12,13-21.
In die tijd zei iemand uit het volk tegen Jezus: 'Meester, zeg aan mijn broer, dat hij de erfenis met mij deelt.'
Maar Jezus antwoordde hem: 'Man, wie heeft Mij over u beiden tot rechter of bemiddelaar aangesteld?'
En Hij sprak tot hem: 'Pas op en wacht u voor alle hebzucht! Want geen enkel bezit, al is dit nog zo overvloedig, kan uw leven veilig stellen.'
Hij vertelde hun de volgende gelijkenis: 'Het land van een rijk man had een grote oogst op geleverd.
Daarom overlegde deze bij zichzelf: Wat moet ik doen? Ik heb geen ruimte om mijn oogst te bergen.
En hij zei: Dit ga ik doen: ik breek mijn schuren af en bouw grotere: daarin zal ik dan heel mijn rijkdom aan koren bergen.
Dan zal ik tot mij zelf zeggen: Man, je hebt een grote rijkdom liggen, voor lange jaren, rust nu uit eet en drink en geniet ervan!
Maar God sprak tot hem: Dwaas! Nog deze nacht komt men je leven van je opeisen;
en al die voorzieningen die je getroffen hebt, voor wie zijn die dan?
Zo gaat het met iemand die schatten vergaart voor zichzelf, maar niet rijk is bij God.'