Uit profeet Jesaja 53,10-11.
De Heer wilde zijn dienaar breken, Hij maakte hem ziek. De dienaar
offerde zijn leven voor hun schuld, om zijn nageslacht te zien
en lang te leven. En door zijn toedoen slaagde wat de Heer wilde.
Na het lijden dat hij moest doorstaan, zag hij het licht en werd met kennis verzadigd.
Mijn rechtvaardige dienaar verschaft velen recht, hij neemt hun wandaden op zich.
Psalmen 33(32),4-5.18-19.20.22.
Oprecht is immer het woord van de Heer,
en al wat Hij doet is betrouwbaar.
Recht en gerechtigheid heeft Hij lief,
de aarde is vol van zijn mildheid.
Maar het is God die zijn dienaars bewaakt,
hen die op zijn gunst vertrouwen,
dat Hij hen redden zal van de dood,
bij hongersnood hen zal voeden.
Daarom vertrouwt ons hart op de Heer,
is Hij ons een schild en een helper.
Geef ons dus, Heer, uw barmhartigheid,
zoals wij op U vertrouwen.
Uit de brief aan de Hebreeën 4,14-16.
Broeders en zusters, nu wij een hooggeplaatste hogepriester hebben die de hemel is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, moeten we vasthouden aan het geloof dat we belijden.
Want de hogepriester die wij hebben is er een die met onze zwakheden kan meevoelen,
juist omdat Hij, net als wij, in elk opzicht op de proef is gesteld,
met dit verschil dat Hij niet vervallen is tot zonde.
Laten we dus zonder schroom naderen tot de troon van de Genadige,
waar we telkens als we hulp nodig hebben barmhartigheid en genade vinden.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus 10,35-45.
Toen kwamen Jakobus en Johannes de zonen van Zebedeüs, naar Hem toe en zeiden:
'Meester, wij willen dat U voor ons doet wat wij U vragen.'
Hij antwoordde hun: 'Wat wilt ge dan dat Ik voor u doe?'
Zij zeiden Hem: 'Geef dat in uw glorie een van ons aan uw rechter ‑
en de ander aan uw linkerhand moge zitten.'
Maar Jezus zei hun: 'Ge weet niet wat ge vraagt. Zijt ge in staat de beker te drinken
die Ik drink en met het doopsel gedoopt te worden waarmee Ik gedoopt wordt?'
Zij antwoordden Hem: 'Ja, dat kunnen wij.' 'Inderdaad,' gaf Jezus toe, 'de beker die Ik drink,
zult gij drinken, en met het doopsel waarmee Ik gedoopt word, zult gij gedoopt worden;
maar het is niet aan Mij u te doen zitten aan mijn rechter ‑ of linkerhand, omdat alleen zij dit verkrijgen voor wie dit is bereid.'
Toen de tien anderen dit hoorden, werden ze kwaad op Jakobus en Johannes.
Jezus echter riep hen bij zich en sprak tot hen: 'Gij weet dat zij die als heersers der volkeren gelden,
hen met ijzeren vuist regeren en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen.
Dit mag bij u niet het geval zijn; wie onder u groot wil worden, moet dienaar van u zijn,
en wie onder u de eerste wil zijn moet de slaaf van allen zijn,
want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden,
maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.'