Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de Galaten 2,1-2.7-14.
Broeders en zusters, ik ben naar Jeruzalem gegaan, samen met Barnabas, en ik nam ook Titus mee.
God had te kennen gegeven, dat ik moest gaan. Ik legde hun - dat wil zeggen, de mannen van aanzien - in besloten vergadering het evangelie voor, dat ik onder de heidenen verkondig.
Ik wilde er zeker van zijn, dat ik niet voor niets had gewerkt of zou werken.
Zij, van hun kant, zagen in, dat aan mij het evangelie was toevertrouwd voor de heidenen, juist zoals aan Petrus het evangelie was toevertrouwd voor de joden.
Want Hij, die Petrus gesterkt had voor het apostelschap onder de joden, had mij kracht gegeven om apostel te zijn bij de heidenvolken.
Zij erkenden dus de mij geschonken genade en zij - dat wil zeggen Jakobus, Kefas en Johannes,
die steunpilaren - reikten Barnabas en mij de hand als teken van gemeenschap: wij zouden naar de heidenen gaan, zij naar de joden.
Maar wij moesten wel hun armen blijven gedenken, wat ik dan ook van harte gedaan heb.
Maar toen Kefas in Antiochië kwam, heb ik mij openlijk tegen hem verzet, want het ongelijk was duidelijk aan zijn kant.
Eerst at hij gewoon met de heidenchristenen mee, maar toen sommige mensen van Jakobus gekomen waren,
begon hij zich terug te trekken en zich afzijdig te houden uit vrees voor de mannen van de besnijdenis.
De andere joodse christenen deden aan dit spel mee; zelfs Barnabas liet zich door hun veinzerij meeslepen.
Toen ik zag dat hun gedrag niet strookte met de waarheid van het evangelie, zei ik tegen Kefas waar allen bij waren:
“Als jij, een geboren jood, leeft als een heiden en niet als een jood, met welk recht kun je dan de heidenen dwingen om te leven als joden?”
Psalmen 117(116),1.2.
Looft nu de Heer, alle naties der aarde,
huldigt de Heer, alle volken rondom;
omdat Hij bij ons zijn goedheid getoond heeft;
de trouw van de Heer houdt in eeuwigheid stand.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas 11,1-4.
Op een keer was Jezus ergens aan het bidden. Toen Hij ophield, zei een van zijn leerlingen tot Hem: 'Heer, leer ons bidden, zoals Johannes het ook aan zijn leerlingen geleerd heeft.'
Hij sprak tot hen: 'Wanneer ge bidt, zegt dan: Vader, Uw Naam worde geheiligd, Uw Rijk kome.
Geef ons iedere dag ons dagelijks brood,
en vergeef ons onze zonden, want ook wijzelf vergeven aan ieder die ons iets schuldig is, En leid ons niet in bekoring.'