Lezing uit het boek der Wijsheid 1,1-7.
Hebt de gerechtigheid lief, gij die het land bestuurt; richt uw gedachten op de Heer in goede gezindheid en zoekt Hem in eenvoud van hart,
omdat Hij zich laat vinden door wie Hem niet uitdagen en zich toont aan wie niet weigeren in Hem te geloven.
want kronkelige redeneringen verwijderen de mensen van God en als zij willen beproeven, hoever zijn macht reikt, worden zij, de dwazen, te schande gemaakt.
In een ziel die op het kwade belust is neemt de wijsheid niet haar intrek en zij woont niet in een lichaam dat zich aan zonde heeft overgegeven.
Want de heilige geest die wijsheid leert is afkerig van onoprechtheid en wars van dom geredeneer en Hij trekt zich terug waar de ongerechtigheid nadert.
De wijsheid is een geest die de mensen liefheeft, maar zij laat de godslasteraar niet ongestraft voor wat er over zijn lippen komt: God immers is de getuige van zijn nieren, de feilloze waarnemer van zijn hart en de beluisteraar van zijn tong.
Want de geest van de Heer vervult het aardrijk en Hij die alles omvat houdt, Hij weet wat er gesproken wordt.
Psalmen 139(138),1-3.4-6.7-8.9-10.
Gij kent mij, Heer, en Gij doorschouwt mij,
Gij ziet mij waar ik ga of sta.
Van verre kent Gij mijn gedachten,
Gij weet waarom ik bezig ben of rust,
Gij let op al mijn wegen.
Heer voor het woord nog op mijn tong is,
weet Gij wat ik zeggen ga.
Waar ik mij went, Gij staat op wacht,
uw hand rust altijd op mijn schouder.
Uw kennis is voor mij te wonderbaar,
zo hemelhoog, dat ik ze niet vatten.
Waar zou ik ooit ontkomen aan uw Geest,
waar zou ik mij voor uw Gelaat verbergen?
Al stijg ik naar de hemel op: daar zijt Gij reeds,
al daal ik in het dodenrijk: Gij zijt aanwezig.
Al leen ik ook de vleugels van de dageraad
en strijk ik neer aan gene zijde van de zee:
ook daar is het uw hand, die mij blijft leiden,
ook daar houdt Gij mij stevig vast.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas 17,1-6.
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: 'Dat er ergernissen komen is onvermijdelijk, maar wee de mens door wiens toedoen ze komen.
Het zou beter voor hem zijn als men hem een molensteen om de hals deed en in zee wierp, dan dat hij aan een van deze kleinen aanstoot geeft.
Wacht u daarvoor. Als uw broeder gezondigd heeft, geef hem een berisping; toont hij dan spijt, vergeef het hem.
Al misdoet hij zevenmaal per dag tegen u, maar zevenmaal ook wendt hij zich tot u met de woorden: Het spijt me, dan moet ge hem vergeven.'
De apostelen zeiden nu tot de Heer: 'Geef ons meer geloof.'
De Heer antwoordde: 'Als ge een geloof had als een mosterdzaadje, zoudt ge tot die moerbeiboom zeggen:
Maak uw wortels los uit de grond en plant u in de zee, en hij zou u gehoorzamen.