Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Rome 12,5-16a.
Broeders en zuster, wij vormen allen tezamen in Christus een lichaam,
en ieder afzonderlijk, zijn wij, evenals de ledematen van het lichaam, aangewezen op elkaar.
De geestelijke gaven die wij bezitten verschillen naar de bijzondere genade
die ieder van ons is geschonken. Hebt gij de gave van de profetie ontvangen,
gebruik die in overeenstemming met het geloof.
Hebt gij de gave van dienst of van lering ontvangen,
legt u dan toe op dienstbetoon of onderricht.
Wie een opwekkend woord heeft, moet anderen bemoedigen. Wie iets heeft uit te delen,
schenke het weg met mildheid. Als ge leiding geeft, doet het met ijver,
als ge barmhartigheid bewijst, doe het met blijmoedigheid.
Uw liefde moet ongeveinsd zijn. Haat het kwaad, houdt vast wat goed is.
Bemint elkander hartelijk met broederlijke genegenheid. Acht anderen hoger dan uzelf.
Laat uw ijver niet verflauwen, weest vurig van geest, dient de Heer.
Laat de hoop u blij maken, houdt stand in de verdrukking, volhardt in het gebed.
Draagt bij voor de noden van de heiligen, beoefent de gastvrijheid.
Zegent hen die u vervolgen; ge moet ze zegenen in plaats van ze te vervloeken.
Verblijdt u met de blijden en weent met hen die wenen.
Weest eensgezind. Schikt u zonder hooghartigheid in de omgang met gewone mensen.
Psalmen 131(130),1.2.3.
Heer, mijn hart, niet trots is
niet hoogmoedig mijn blik,
ik zoek niet wat te groot is
voor mij en te hoog gegrepen.
Nee, ik ben stil geworden,
ik heb mijn ziel tot rust gebracht.
Als een kind op de arm van zijn moeder,
als een kind is mijn ziel in mij.
Israël, hoop op de Heer,
van nu tot in eeuwigheid.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas 14,15-24.
In die tijd zei een van de tafelgenoten tot Jezus:
'Gelukkig al wie zijn maaltijd zal houden in het Rijk Gods.'
Jezus vervolgde: ‘Iemand wilde een groot feestmaal geven en nodigde tal van gasten uit.
Op het uur van de maaltijd zond hij zijn dienaar om aan de genodigden te zeggen: Komt, alles is gereed.
Maar zij begonnen zich allen opeens te verontschuldigen. De eerste liet hem zeggen:
Ik heb een akker gekocht en moet die noodzakelijk gaan bekijken;
ik verzoek u mij wel te willen verontschuldigen.
Een tweede zei: Ik heb vijf span ossen gekocht en moet ze gaan proberen;
ik verzoek u mij te willen verontschuldigen.
Weer een ander: Ik ben zo pas getrouwd; daarom kan ik niet komen.
Bij zijn thuiskomst bracht die dienaar dat alles aan zijn meester over. Nu ontstak de heer des huizes in toorn
en beval aan zijn dienaar: Haast je naar de straten en stegen van de stad en breng de armen,
gebrekkigen, blinden en kreupelen hier binnen.
Toen de dienaar hem zei: Heer, wat gij bevolen hebt is gebeurd, en nog is er plaats,
droeg de heer zijn dienaar op: Ga naar de wegen en de binnenpaden
en nodig de mensen dringend uit binnen te komen, want mijn huis moet vol worden.
Ik zeg u: Geen enkel van de mannen die het eerst genodigd waren,
zal van mijn feestmaal proeven.'