Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de Kolosse 2,6-15.
Daar gij Christus Jezus hebt aanvaard als uw Heer, moet gij ook leven in gemeenschap met Hem,
in Hem geworteld, op Hem gebouwd, steunend op het geloof dat men u geleerd heeft, terwijl uw hart overvloeit van dankbaarheid.
Weest op uw hoede, zorgt dat ge u niet laat meeslepen door waardeloze, bedrieglijke theorieen, puur menselijke bedenksels, die de machten van de kosmos verheerlijken maar Christus bestrijden.
Want in Christus is de Godheid in heel haar volheid lijfelijk aanwezig,
en in Hem hebt gij deel aan die volheid. Hij is het hoofd waaraan alle heerschappijen en machten onderworpen zijn.
In Hem zijt gij ook besneden, niet in een fysieke zin, door een lichamelijke ingreep, maar met de Christus‑besnijdenis:
de doop. In de doop zijt gij met Hem begraven, maar ook met Hem verrezen, door uw geloof in de kracht van God die Hem uit de dood deed opstaan.
Ook u die dood waart ten gevolge van uw overtredingen en door uw zondig bestaan heeft God weer levend gemaakt met Hem.
Hij heeft alle onze zonden vergeven. Hij heeft de oorkonde verscheurd die met haar bezwarende bepalingen
tegen ons getuigde. Hij heeft haar vernietigd en aan het kruis genageld.
Hij heeft de heerschappijen en de machten ontwapend en publiek ten toon gesteld. Hij heeft over hen getriomfeerd door het kruis.
Psalmen 145(144),1-2.8-9.10-11.
U wil ik loven mijn God en Koning,
uw Naam verheerlijken voor altijd
U wil ik prijzen iedere dag
uw Naam verheerlijken voor altijd en eeuwig.
De Heer is vol liefde en medelijden
lankmoedig en zeer goedgunstig
De Heer is bezorgd voor iedere mens,
barmhartig voor al wat Hij maakte.
Uw werken zullen U prijzen, Heer,
uw vromen zullen U loven.
Zij roemen de glorie van uw heerschappij,
uw macht verkondigen zij.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas 6,12-19.
In die dagen ging Jezus naar het gebergte om te bidden en bracht de nacht door in gebed tot God.
Bij het aanbreken van de dag riep Hij zijn leerlingen bij zich en koos er twaalf leerlingen uit, aan wie Hij tevens de naam van apostel gaf:
Simon, aan wie Hij de naam Petrus gaf, diens broer Andreas, Jakobus, Johannes, Filippus, Bartolomeus,
Matteus, Tomas, Jakobus de zoon van Alfeus, Simon met de bijnaam `ijveraar',
Judas de broer van Jakobus en Judas Iskariot, die een verrader werd.
Samen met hen daalde Hij af, maar bleef staan op een vlak terrein. Daar bevond zich een talrijke groep
van zijn leerlingen en een grote volksmenigte uit heel het joodse land, uit Jeruzalem en uit het kustland Tyrus en Sidon;
zij waren gekomen om Hem te horen en van hun kwalen genezen te worden. En die gekweld werden door onreine geesten vonden genezing.
Heel die menigte deed pogingen Hem aan te raken, want er ging van Hem een kracht uit die allen genas.