Uit het boek Jozua 24,14-29.
Welnu, vreest dan de Heer en dient Hem oprecht en getrouw; doet de goden weg,
die uw vaderen aan de overkant der Rivier en in Egypte hebben gediend, en dient de Heer.
Wanneer u de Heer niet wilt dienen, kies dan nu wie u wel wilt dienen:
de goden van uw voorouders ten oosten van de Eufraat of de goden van de Amorieten,
van wie u nu het land bewoont. In ieder geval zullen ik en mijn familie de Heer dienen.
Hierop antwoordde het volk: ‘Het is verre van ons de Heer te verlaten om andere goden te dienen.
Hij is het, de Heer, onze God, die ons en onze voorouders uit de slavernij in Egypte heeft bevrijd.
Hij heeft grote wonderen voor ons verricht; dat hebben we met eigen ogen gezien.
Hij heeft ons op onze hele tocht beschermd tegen alle volken waarvan we het gebied doortrokken.
Het is de Heer, die al die volken met de Amorieten, die het land bewoonden, voor ons uit heeft gedreven. Ook wij zullen de Heer dienen, want Hij is onze God.
Doch Jozua sprak tot het volk: Maar ge zult de Heer niet kunnen dienen; want Hij is een heilige God, een naijverige God, die uw zonden en misslagen niet zal vergeven.
Immers wanneer ge de Heer verlaat en vreemde goden dient, dan wendt Hij zich af, berokkent u kwaad en vernietigt Hij u, nadat Hij goed voor u is geweest.
Maar het volk zei tot Jozua: Niets daarvan; want de Heer willen we dienen!
Nu sprak Jozua tot het volk: Gij zijt dan voor uzelf getuigen, dat ge zelf hebt gekozen, de Heer te dienen!
Welaan, doet dus de vreemde goden weg, die onder u zijn, en neigt uw hart tot de Heer, Israëls God.
En het volk zei tot Jozua: de Heer, onzen God, zullen we dienen en naar zijn stem zullen we luisteren!
Diezelfde dag sloot Jozua te Sichem een verbond voor het volk; hij bepaalde voor hen, wat wet was en recht,
en schreef dit alles op in het boek van Gods wet. Toen nam Jozua een grote steen, richtte die ter plaatse onder de eik in de Heers heiligdom op,
en sprak tot het hele volk: Zie, deze steen zal een getuige onder ons zijn; want hij heeft alles gehoord, wat de Heer met ons heeft besproken. Hij zal een getuige onder u zijn, dat ge uw God niet verloochent!
Toen liet Jozua het volk gaan, iedereen naar zijn erfdeel.
Na dit alles stierf Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van de Heer, in de ouderdom van honderd tien jaren.
Psalmen 16(15),1-2a.5.7-8.11.
Behoed mij, o God, tot U neem ik mijn toevlucht;
Gij zijt mijn Heer ik erken het.
De Heer is mijn erfdeel, mijn dronk uit de beker,
Hij heeft mijn lot voor in zijn hand.
Ik dank de Heer die mij altijd geleid heeft,
Hij spreekt ook des nachts tot mijn hart.
Steeds houd ik mijn ogen gericht op de Heer
ik val niet, want Hij staat naast mij.
Gij zult mij de weg van het leven wijzen
om heel mij vreugde te vinden bij U,
bestendig geluk aan uw zijde.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs 19,13-15.
In die tijd werden er kleine kinderen bij Jezus gebracht, opdat Hij hun handen zou opleggen en een gebed over hen spreken. Maar bars wezen de leerlingen ze af.
Jezus echter zeide: 'Laat die kinderen toch begaan en verhindert ze niet bij Mij te komen. Want aan hen die zijn zoals zij, behoort het Rijk der hemelen.'
En nadat Hij hun de handen had opgelegd, vertrok Hij vandaar.