Uit de 2e brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte 3,15-18.4,1.3-6.
Tot heden toe ligt een sluier over hun geest, telkens wanneer Mozes wordt voorgelezen.
Maar telkens als iemand zich bekeert tot de Heer, wordt de sluier verwijderd.
De Heer nu is de Geest, en waar de Geest des Heren is, daar is vrijheid.
Ons allen is het gegeven met onverhuld gelaat de glorie van de Heer te aanschouwen en herschapen te worden tot steeds heerlijker gelijkenis met Hem; zo werkt de Heer die Geest is.
Daarom verliezen wij nooit de moed, nu wij door Gods ontferming met deze dienst zijn belast.
En als er nog een sluier ligt over de boodschap die wij verkondigen, dan alleen voor hen die verloren gaan,
voor de ongelovigen, wier geest door de god van deze wereld zozeer is verblind, dat zij de glans niet ontwaren van het evangelie van de heerlijkheid van Christus, die het beeld is van God.
Wij verkondigen immers niet onszelf, maar Christus Jezus, de Heer; onszelf beschouwen wij slechts als uw dienaars om Jezus wil.
Dezelfde God die gezegd heeft: Licht moet schijnen uit het duister, is als een licht in onze harten opgegaan,
om de kennis te doen stralen van zijn heerlijkheid, die ligt over het gelaat van Christus.
Psalmen 85(84),9ab-10.11-12.13-14.
Aanhoren wil ik wat God ons zegt.
De Heer spreekt woorden van vrede.
Voor wie Hem eren is zijn hulp nabij:
zijn glorie komt wonen in ons land.
Trouw en waarheid omhelzen elkaar,
recht en vrede begroeten elkaar met een kus.
Uit de aarde bloeit de waarheid op,
het recht ziet uit de hemel toe.
De Heer geeft al het goede:
ons land zal vruchten geven.
Het recht gaat voor God uit
en baant voor Hem de weg.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs 5,20-26.
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: Ik zeg u: Als uw gerechtigheid die van de schriftgeleerden
en Farizeeën niet ver overtreft, zult gij zeker niet binnengaan in het Rijk der hemelen.
Gij hebt gehoord, dat tot onze voorouders is gezegd: Gij zult niet doden. Wie doodt zal strafbaar zijn voor het gerecht.
Maar Ik zeg u: Al wie vertoornd is op zijn broeder, zal strafbaar zijn voor het gerecht. En wie tot zijn broeder zegt:
raka, zal strafbaar zijn voor het Sanhedrin, en wie zegt dwaas, zal strafbaar zijn met het vuur van de hel.
Als gij uw gave komt brengen naar het altaar en daar schiet u te binnen dat uw broeder iets tegen u heeft,
laat dan uw gave voor het altaar achter, ga u eerst met uw broeder verzoenen en kom dan terug om uw gave aan te bieden.
Haast u het eens te worden met uw tegenpartij, zolang ge nog met hem onderweg zijt;
anders zou uw tegenpartij u wel eens aan de rechter kunnen overleveren,
en de rechter u aan de gerechtsdienaar, en zoudt gij in de gevangenis worden geworpen.
Voorwaar, Ik zeg u: Ge zult daar niet uitkomen, voordat ge tot de laatste penning hebt betaald.