Uit de Handelingen der apostelen 1,1-11.
Mijn eerste boek, Téofilus, heb ik geschreven over alles wat Jezus gedaan en geleerd heeft
tot aan de dag, waarop Hij zijn opdracht gaf aan de apostelen die Hij door de heilige Geest had uitgekozen, en waarop Hij ten hemel werd opgenomen.
Na zijn sterven toonde Hij hun met vele bewijzen dat Hij in leven was.
Hij verscheen hun gedurende veertig dagen en sprak met hen over het Rijk Gods.
Terwijl Hij met hen at, beval Hij hun Jeruzalem niet te verlaten
maar de belofte van de Vader af te wachten, 'die gij van Mij vernomen hebt:
Johannes doopte met water, maar gij zult over enkele dagen gedoopt worden met de heilige Geest.'
Toen zij eens bijeengekomen waren stelden zij Hem de vraag:
'Heer, gaat Gij in deze tijd voor Israel het koninkrijk herstellen?'
Maar hij gaf hun ten antwoord: 'Het komt u niet toe dag en uur te kennen,
die de Vader in zijn macht heeft vastgesteld.
Maar gij zult kracht ontvangen van de heilige Geest die over u komt, om mijn getuigen te zijn
in Jeruzalem, in geheel Judea en Samaria en tot het uiteinde der aarde.'
Na deze woorden werd Hij ten aanschouwen van hen omhooggeheven en een wolk onttrok Hem aan hun ogen.
Terwijl zij Hem bij zijn hemelvaart gespannen nastaarden, stonden opeens twee mannen in witte gewaden bij hen,
die zeiden: 'Mannen van Galilea, wat staat ge naar de hemel te kijken? Deze Jezus die van u is weggenomen naar de hemel,
zal op dezelfde wijze wederkeren als gij Hem naar de hemel hebt zien gaan.'
Psalmen 47(46),2-3.6-7.8-9.
Klap in de handen, o volken,
juich God toe met jubelzang:
geducht is de Heer, de Allerhoogste,
machtige koning van heel de aarde.
God stijgt ten troon onder luid gejuich,
de Heer met geschal van bazuinen.
Zingt nu voor God, laat klinken uw zang,
voor onze koning een loflied.
God is koning van heel de aarde.
Zing een feestelijk lied voor Hem.
God heerst als koning over de volken,
God zetelt op zijn heilige troon.
Uit de brief aan de Hebreeën 9,24-28.10,19-23.
Broeders en zusters, Christus is niet binnengegaan in een heiligdom dat door mensenhanden is gemaakt,
in de voorafbeelding van het hemelse heiligdom, maar in de hemel zelf, waar Hij nu bij God voor ons pleit.
Hij brengt daar niet telkens opnieuw het offer van zijn leven; hij is dus niet te vergelijken met de hogepriester
die elk jaar het heiligdom binnengaat, en dat met bloed dat niet het zijne is,
want dan zou Hij sinds de grondvesting van de wereld telkens opnieuw hebben moeten lijden.
Nee, hij heeft zich bij de voltooiing van de tijden eenmaal geopenbaard, om met zijn offer de zonde teniet te doen.
Eens moeten mensen sterven en daarna volgt het oordeel.
Net zo zeker is het dat Christus, die eenmaal is geofferd om de zonden van velen te dragen,
voor een tweede maal zal verschijnen om te redden wie hem verwachten, maar dan gaat het niet meer om de zonde.
Welnu dan broeders, daar we de vaste zekerheid hebben, dat door het Bloed van Jesus de weg tot het Heiligdom ons open staat,
omdat Hij voor ons met zijn lichaam een weg naar een nieuw leven gebaand heeft, door het voorhangsel heen.
We hebben nu een hogepriester die dienst doet in het huis van God;
laten we God dan naderen met een oprecht hart en een vast geloof, nu ons hart gereinigd is,
wij van een slecht geweten bevrijd zijn en ons lichaam met zuiver water is gewassen.
Laten we zonder te wankelen datgene blijven belijden waarop we hopen, want hij die de belofte heeft gedaan is trouw.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas 24,46-53.
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: 'Zo spreken de Schriften
over het lijden en sterven van de Messias en over zijn verrijzenis uit de doden op de derde dag,
ever de verkondiging onder alle volkeren, van de bekering en de vergiffenis van de zonden in zijn Naam.
Te beginnen met Jeruzalem moet gij van dit alles getuigen.
Daarom zend Ik tot u wat door mijn Vader beloofd is; blijft dus in de stad,
totdat gij uit den hoge met kracht zult zijn toegerust.'
Nu leidde Hij hen naar buiten tot bij Betanie, hief de handen omhoog en zegende hen.
En terwijl Hij hen zegende, verwijderde Hij zich van hen en werd ten hemel opgenomen.
Zij aanbaden Hem en keerden met grote blijdschap naar Jeruzalem terug.
Zij hielden zich voortdurend op in de tempel en verheerlijkten God.