Uit het boek Exodus 3,1-8a.13-15.
In die dagen hoedde Mozes de kudde van zijn schoonvader Jitro, de priester van Midjan.
Eens dreef hij de kudde tot ver in de woestijn en kwam hij bij de berg van God, de Horeb.
Toen verscheen hem de engel van de Heer, in een vuur dat opvlamde uit een doornstruik.
Mozes keek toe en zag dat de doornstruik in lichter laaie stond en toch niet verbrandde.
Hij dacht: "Ik ga er op af om dat vreemde verschijnsel te onderzoeken. Hoe komt het
dat die doornstruik niet verbrandt?"
De Heer zag hem naderbij komen om te kijken. En vanuit de doornstruik
riep God hem toe: "Mozes, Mozes." "Hier ben ik," antwoordde hij.
Toen sprak de Heer: "Kom niet dichterbij. Doe uw sandalen uit,
want de plaats waar gij staat is heilige grond."
En Hij vervolgde: "Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jacob."
Toen bedekte Mozes zijn gezicht want hij durfde niet naar God op te zien.
De Heer sprak: "Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien, de jammerklachten
om zijn onderdrukkers gehoord; ja, Ik ken zijn lijden.
Ik daal af om mijn volk te bevrijden uit de macht van Egypte."
Maar Mozes sprak opnieuw tot God: "Als ik nu bij de Israëlieten kom en hun zeg:
De God van uw vaderen zendt mij tot u, en zij vragen: Hoe is zijn naam? Wat moet ik dan antwoorden?"
Toen sprak God tot Mozes: "Ik ben die is." En ook: "Dit moet gij de Israëlieten zeggen: Hij die is zend mij tot u.
Bovendien zie God tot Mozes: ‘Dit moet gij de Israëlieten zeggen: “De Heer de God van uw vaderen,
de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob, zend t mij tot u.
Dit is mijn naam van altijd. Zo moet men mij aanspreken, alle geslachten door.’”
Psalmen 103(102),1-2.3-4.6-7.8.11.
Verheerlijk, mijn ziel, de Heer,
zijn heilige Naam uit het diepst van uw wezen.
Verheerlijk, mijn ziel, de Heer,
vergeet zijn weldaden niet.
Hij is het, die u uw schulden vergeeft,
die u geneest van uw kwalen.
Hij is het die u van de ondergang redt,
die u omringt met zijn gunst en erbarmen.
De Heer is rechtigvaardig in al wat Hij doet
Hij laat de verdrukten recht wedervaren
Hij maakte aan Moses zijn wegen bekent,
Hij toonde zijn werken aan de kinderen van Israël.
De Heer is barmhartig en welgezind,
lankmoedig en goedertieren.
Zo wijd als de hemel de aarde omspant,
zo alomvattend is zijn erbarmen.
Uit de 1e brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte 10,1-6.10-12.
Broeders en zusters, gij moet goed weten, dat onze vaderen wel allen onder de wolk zijn geweest en allen door de Zee zijn getrokken;
en allen zijn zij door wolk en zee in Mozes gedoopt,
en allen aten zij hetzelfde geestelijk voedsel
en allen dronken dezelfde geestelijke drank want zij dronken uit een geestelijke rots die met hen meeging, en die rots was de Christus
maar in de meesten van hen heeft God geen welbehagen gehad; immers, zij werden neergeveld in de woestijn.
Deze gebeurtenissen zijn een les voor ons, opdat wij niet, zoals zij, slechte dingen zouden begeren.
Mort ook niet tegen God zoals sommigen van hen gemord hebben: zij zijn gedood door de verderver.
Wat hun overkwam had een diepe zin en het werd te boek gesteld als een waarschuwing voor ons, tot wie het einde der tijden gekomen is.
Daarom, wie meent te staan, moet oppassen dat hij niet valt.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas 13,1-9.
In die tijd waren er bij Jezus enkele mensen die Hem vertelden wat er gebeurd was met de Galileeërs, van wie Pilatus het bloed met dat van hun offerdieren vermengd had.
Daarop zei Jezus: Denkt ge, dat onder alle Galileeërs alleen dezen zondaars waren, omdat zij dat lot ondergaan hebben?
Volstrekt niet, zeg Ik u. Maar als gij u niet bekeert, zult ge allen op een dergelijke manier omkomen.
Of die achttien die gedood werden, doordat de toren bij de Siloam op hen viel: denkt ge dat die alleen schuldig waren onder alle mensen die in Jeruzalem woonden?
Volstrekt niet, zeg Ik u. Maar als gij niet tot bekering komt, zult ge allen op eenzelfde wijze omkomen.'
Hij vertelde nu deze gelijkenis: 'Iemand had een vijgeboom die in zijn wijngaard geplant stond; hij kwam zoeken of er vrucht aan zat, maar vond niets.
Toen zei hij tot de wijngaardenier: Al sinds drie jaar kom ik aan deze vijgeboom vruchten zoeken, maar ik vind er geen. Hak hem om: waartoe put hij nog de grond uit?
Maar de man gaf hem ten antwoord: Heer, laat hem dit jaar nog staan; laat mij eerst de grond er omheen omspitten en er mest op brengen.
Misschien draagt hij het volgend jaar vrucht; zo niet, dan kunt ge hem omhakken.'