Lezing uit het boek Jezus Sirach 17,1-15.
De Heer heeft de mens uit de aarde geschapen en heeft hem weer tot haar doen terugkeren.
Hij schonk hun een aantal dagen en een bestemde tijd en gaf hun de macht over de dingen op de aarde.
Hij heeft hen bekleed met een kracht als de zijne en hen gemaakt naar zijn beeld.
In al wat leeft heeft Hij de vrees voor de mens gelegd en hem tot heer gemaakt over dieren en vogels.
[…]
Hij heeft hun tong gevormd en hun ogen en hun oren en hun een hart gegeven om te denken.
Hij heeft hen vervuld met onderscheidingsvermogen; Hij toonde hun het goed en het kwaad.
Hij heeft zijn oog in hun hart geplant om hun te laten zien hoe groot zijn werken zijn,
zodat zij van de grootheid van zijn werken gewagen
en zijn heilige naam prijzen.
Hij heeft hun ook kennis geschonken en Hij gaf hun de wet van het leven als erfdeel.
Hij sloot met hen een altijddurend verbond en toonde hun zijn voorschriften.
Hun ogen zagen de grootheid van zijn glorie en hun oor heeft de glorie van zijn stem gehoord.
En Hij zei tot hen: 'Wacht u voor alle onrecht!' En Hij schreef hun voor, wat ieder aan zijn naaste verplicht is.
Hun wegen zijn Hem altijd bekend en blijven voor zijn ogen niet verborgen.
Psalmen 103(102),13-14.15-16.17-18a.
Zozeer als een vader zijn kinderen liefheeft,
zozeer heeft de Heer zijn dienaren lief.
Hij weet toch waaruit Hij de mens heeft gemaakt,
Hij denkt er aan dat wij slechts stof zijn.
Als het gras zijn de dagen der mensen, Ze bloeien als een bloem op het veld:
Waait er een wind overheen, ze is weg, En men weet niet meer, waar ze stond.
Maar Gods erbarmen blijft altijd en eeuwig,
rechtvaardig is Hij voor geslacht na geslacht,
voor allen die trouw zijn verbond onderhouden.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus 10,13-16.
In die tijd brachten de mensen kinderen bij Jezus met de bedoeling
dat Hij ze zou aanraken. Maar bars wezen de leerlingen ze af.
Toen Jezus dat zag, zei Hij verontwaardigd: 'Laat die kinderen toch bij Mij komen
en houdt ze niet tegen. Want aan hen die zijn zoals zij behoort het Koninkrijk Gods.
Voorwaar, Ik zeg u: wie het Koninkrijk Gods niet aanneemt als een kind,
zal er zeker niet binnengaan.'
Daarop omarmde Hij ze en zegende hen, terwijl Hij hun de handen oplegde.