Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Rome 10,9-18.
Broeders en zusters, als uw mond belijdt dat Jezus de Heer is, en als uw hart gelooft
dat God Hem van de doden heeft opgewekt, zult gij gered worden.
Het geloof van uw hart brengt de gerechtigheid en de belijdenis van uw mond het heil.
Zo zegt het de Schrift: Niemand die in Hem gelooft zal worden teleurgesteld.
Er bestaat geen verschil tussen Jood en heiden.
Zij hebben allen dezelfde Heer, rijk aan gaven voor allen die Hem aanroepen.
Want al wie de Naam des Heren aanroept, zal gered worden.
Maar hoe kan men Hem aanroepen zonder in Hem te geloven? Hoe in Hem geloven
zonder van Hem te hebben gehoord? Hoe kan men van Hem horen, als niemand Hem verkondigt?
En hoe zullen zij Hem verkondigen, als zij niet zijn gezonden? Gelijk er geschreven staat:
Hoe lieflijk zijn de voeten van hen die het goede nieuws brengen.
Maar niet allen hebben aan het goede nieuws gehoor gegeven.
Jesaja zegt het reeds: Heer, wie heeft geloof geschonken aan onze prediking?
Zo ontstaat dan het geloof door de prediking, en de prediking geschiedt in opdracht van Christus.
Maar, zo vraag ik, hebben zij haar misschien niet gehoord? Toch wel: Hun geluid heeft zich
over de gehele aarde verspreid en hun woorden weerklonken tot aan de uiteinden der wereld.
Psalmen 19(18),2-3.4-5.
De hemel verkondigt Gods heerlijkheid,
het uitspansel toont ons het werk van zijn handen.
De dag roept het toe aan de volgende dag,
de nacht geeft het door aan de nacht.
Geen woord wordt gesproken, geen stem weerklinkt,
geen enkel geluid is te horen;
toch klinkt over heel de aarde hun roep,
hun boodschap dringt door tot de rand van de wereld.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs 4,18-22.
Toen Jezus zich eens bij het meer van Galilea ophield, zag Hij twee broers, Simon die Petrus wordt genoemd
en diens broer Andreas, bezig met het net uit te werpen in het meer. Zij waren namelijk vissers.
En Hij sprak tot hen: 'Komt, volgt Mij: Ik zal u vissers van mensen maken.'
Terstond lieten zij hun netten in de steek en volgden Hem.
Iets verder zag Hij nog twee broers, Jakobus en diens broer Johannes;
met hun vader Zebedeus waren zij in de boot de netten een het klaarmaken. Hij riep hen,
en onmiddellijk lieten zij de boot en hun vader achter en volgden Hem.