Uit de Openbaring van de heilige apostel Johannes 4,1-11.
Ik, Johannes, had een visioen: ik zag een deur in de hemel die open stond. En de stem, die ik vroeger als een bazuin tot mij had horen spreken, zeide: Stijg op hierheen, en ik zal u tonen, wat hierna geschieden moet.
Aanstonds was ik in geestverrukking. En zie: een troon stond in de hemel, en Iemand was op de troon gezeten.
En Die er op was gezeten, geleek op jaspis-steen en sardium; en rond de troon was een regenboog, gelijkend op smaragd.
Rondom de troon zag ik vier en twintig tronen, en op de tronen vier en twintig Oudsten gezeten, in witte klederen gehuld, met gouden kronen op het hoofd.
Van de troon gingen bliksemstralen uit, geraas en donderslagen. Vóór de troon brandden zeven gloeiende lampen; dat zijn de zeven Geesten Gods.
En vóór de troon was een glazen zee, gelijk kristal. Midden voor de troon en rond de troon zag ik vier Dieren, vol ogen van voren en achter:
het eerste Dier als een leeuw, het tweede Dier als een rund, het derde Dier als met een mensengelaat, het vierde Dier als een vliegende adelaar.
En de vier Dieren hadden allen zes vleugels, van buiten en binnen vol ogen. Rusteloos riepen ze dag en nacht: "Heilig, Heilig, Heilig, De Heer, de almachtige God, Die wàs, en die is, en die kòmt!"
En toen de Dieren roem, en eer en dank hadden gebracht aan Hem, die op de troon is gezeten: den Levende in de eeuwen der eeuwen:
vielen de vier en twintig Oudsten neer voor Hem, die op de troon is gezeten, aanbaden den Levende in de eeuwen der eeuwen, legden hun kronen neer voor de troon, en riepen:
"Waardig zijt Gij, onze Heer, onze God, De roem en de eer en de macht te ontvangen. Want Gij, Gij hebt alle wezens geschapen, Door uw Wil bestaan ze, en zijn ze geschapen."
Psalmen 150(149),1-2.3-4.5-6.
Loof God in zijn heilige woning,
loof hem in zijn machtig gewelf,
loof Hem om zijn krachtige daden,
loof Hem om zijn oneindige grootheid.
Loof Hem met hoorngeschal,
loof Hem met harp en lier,
Loof Hem met dans en tamboerijn,
loof Hem met snaren en fluit.
Loof Hem met klinkende bekkens,
loof Hem met slaande cimbalen.
Alles wat adem heeft, loof de Heer.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas 19,11-28.
In die tijd was Jezus dichtbij Jeruzalem gekomen, en daar men meende, dat het Rijk Gods onmiddellijk ging verschijnen, vertelde Hij deze gelijkenis:
'Een man van hoge geboorte ging op reis naar een ver land om het koningschap te verkrijgen en dan terug te keren.
Hij riep tien van zijn dienaars, gaf hun tien pond en sprak tot hen: Doet daar tijdens mijn afwezigheid zaken mee.
Zijn landgenoten evenwel haatten hem en stuurden hem een gezantschap achterna om te zeggen: Wij willen niet, dat deze man koning over ons wordt.
Toen hij, na het koningschap toch verkregen te hebben, was teruggekeerd, liet hij die dienaars roepen aan wie hij zijn geld gegeven had; hij wilde weten, wat ieder voor zaken gedaan had.
De eerste kwam en zei: Heer, uw pond heeft er tien opgeleverd.
Hij antwoorde: Uitstekend, goede dienaar! Omdat gij in iets kleins trouw zijt geweest, zult gij gezag hebben over tien steden.
Daarop kwam de tweede en sprak: Heer, uw pond heeft er vijf opgebracht.
Ook hem antwoordde hij: En gij, gij zult macht hebben over vijf steden.
Toen kwam de derde en zei: Heer, hier is uw pond; ik heb dit weggestopt in een doek en zo bewaard;
ik had angst voor u, omdat ge een streng man zijt, die terugeist wat ge niet hebt uitgezet en oogst wat ge niet hebt gezaaid.
Aan hem antwoordde hij: Met je eigen woorden zal ik je veroordelen, slechte knecht. Je wist, dat ik een streng man ben, die terugeist wat ik niet uitgezet en oogst wat ik niet gezaaid heb.
Waarom heb je dan mijn geld niet naar de bank gebracht? Dan had ik het bij mijn terugkomst met rente kunnen opvragen.
En aan degenen die er bij stonden, beval hij: Neemt hem dat pond af en geeft het aan hem die de tien ponden heeft.
Ze wierpen op: Heer, die heeft al tien ponden.
Ik zeg u: Aan ieder die heeft, zal gegeven worden; maar aan wie niet heeft, zal nog ontnomen worden, zelfs wat hij heeft.
En die vijanden van mij, die mensen die niet wilden dat ik koning over hen werd: brengt ze hier en steekt ze voor mijn ogen neer.'
Nadat Jezus deze woorden gesproken had, trok Hij verder en ging op naar Jeruzalem.