Lezing uit de brief van de apostel Paulus aan Titus 3,1-7.
Dierbaren, herinner er allen aan dat ze overheid en gezag moeten erkennen en gehoorzaam moeten zijn, bereid om altijd het goede te doen,
dat ze van niemand mogen kwaadspreken, vredelievend en vriendelijk moeten zijn en zich tegenover iedereen zachtmoedig moeten gedragen.
Ook wij waren eens onverstandig, ongehoorzaam, op de verkeerde weg, slaaf van allerlei begeerten en lusten.
Ons leven stond in het teken van boosaardigheid en afgunst, we verafschuwden en haatten elkaar.
Maar toen zijn de goedheid en mensenliefde van God, onze redder, openbaar geworden
en heeft Hij ons gered, niet vanwege onze rechtvaardige daden, maar uit barmhartigheid.
Hij heeft ons gered door het bad van de wedergeboorte en de vernieuwende kracht van de heilige Geest,
die Hij door Jezus Christus, onze redder, rijkelijk over ons heeft uitgegoten.
Zo zijn wij door zijn genade als rechtvaardigen aangenomen en krijgen we deel aan het eeuwige leven waarop we hopen.
Psalmen 23(22),1-3a.3b-4.5.6.
De Heer is mijn herder, niets kom ik tekort;
Hij laat mij weiden op groene velden.
Hij brengt mij aan water, waar ik kan rusten,
Hij geeft mij weer frisse moed.
Mijn schreden leidt Hij langs rechte paden,
omwille van zijn Naam.
Al voert mijn weg door donkere kloven,
ik vrees geen onheil waar Gij mij leidt.
Uw stok en uw herdersstaf,
geven mij moed en vertrouwen.
Gij nodigt mij aan tafel
tot ergernis van mijn bestrijders.
Met olie zalft Gij mijn hoofd,
mijn beker is overvol.
Voorspoed en zegen verlaten mij nooit
elke dag van mijn leven.
Het huis van de Heer zal mijn woning zijn
voor alle komende tijden.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas 17,11-19.
Op zijn reis naar Jeruzalem trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea.
Toen Hij een dorp binnenging, kwamen Hem tien melaatsen tegemoet; zij bleven op een grote afstand staan
en riepen luidkeels: 'Jezus, Meester, ontferm U over ons!'
Hij zag hen en sprak: 'Gaat u laten zien aan de priesters.' En onderweg werden ze gereinigd.
Een van hen keerde terug, toen hij zag dat hij genezen was, en verheerlijkte God met luider stem.
Vol dankbaarheid wierp hij zich voor Jezus' voeten neer, en deze man was een Samaritaan.
Hierop vroeg Jezus: 'Zijn niet alle tien gereinigd? Waar zijn dan de negen anderen?
Is er niemand teruggekeerd om aan God eer te brengen dan alleen deze vreemdeling?
En Hij sprak tot hem: 'Sta op en ga heen; uw geloof heeft u gered.'