Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de Galaten 3,7-14.
Broeders en zusters, ge ziet het: de mensen van geloof, dat zijn de kinderen van Abraham.
En daar de Schrift voorzag, dat God de heidenvolken zou rechtvaardigen door het geloof, heeft zij aan Abraham bij voorbaat het evangelie verkondigd: In u zullen alle volken worden gezegend.
De mensen van geloof worden dus gezegend, samen met Abraham, de gelovige.
Maar de mensen van de wetswerken liggen onder een vloek. Er staat immers geschreven: Vervloekt is ieder die zich niet metterdaad houdt aan alle voorschriften in het boek der wet,
Trouwens, dat niemand door een wet bij God gerechtvaardigd wordt, is evident, want: Hij die door het geloof gerechtvaardigd is zal leven.
Welnu, de wet heeft niet met geloven te maken, maar: Hij die deze dingen doet zal daardoor tot het leven komen.
Christus heeft ons bevrijd van de vloek der wet door zelf voor ons een vloek te worden, want er staat geschreven: Vervloekt alwie hangt aan het hout, ‑
opdat in Jezus Christus de zegen van Abraham zou komen over de heidenvolken, opdat wij de belofte van de Geest zouden ontvangen door middel van het geloof.
Psalmen 111(110),1-2.3-4.5-6.
De Heer wil ik danken uit heel mijn hart,
te midden der vromen, voor heel de gemeente.
Geweldig is alles wat Hij verricht,
de aandacht boeiend van elk die het nagaat.
Mildheid en majesteit spreekt uit zijn daden,
eeuwig blijft Hij rechtvaardig en trouw.
Wonderen deed Hij om nooit te vergeten,
minzaam en liefdevol toont zich te Heer.
Voedsel geeft Hij aan die Hem vereren,
altijd herinnert Hij zich zijn verbond.
Hij toonde zijn volk de kracht van zijn daden
en gaf hen het heidense land in bezit.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas 11,15-26.
Toen Jezus eens een duivel had uitgedreven zeiden enkelen: 'Door Beëlzebul, de vorst der duivels, drijft Hij de duivels uit.'
Anderen, om Hem op de proef te stellen, verlangen van Hem een teken uit de hemel.
Maar Hij kende hun gedachten en sprak tot hen: 'Elk rijk dat innerlijk verdeeld is, vervalt tot een woestenij, het ene huis valt op het andere.
Als nu ook de satan met zichzelf in strijd is, hoe kan zijn rijk dan standhouden? Ge zegt immers, dat ik door Beelzebul de duivels uitdrijf.
Als Ik door Beëlzebul de duivels uitdrijf, door wie drijven uw zonen ze dan uit? Daarom zullen zij uw rechters zijn.
Maar als ik door de vinger Gods de duivels uitdrijf, dan is inderdaad het Rijk Gods tot u gekomen.
Wanneer een sterke, welbewapend, zijn huis en hof bewaakt, is zijn bezit veilig.
Komt er echter iemand die sterker is dan hij en die hem overwint, dan rooft deze zijn volle uitrusting, waarop hij zijn vertrouwen stelde, en verdeelt wat hij bezit als buit.
Wie niet met Mij is, is tegen Mij, en wie niet met Mij bijeenbrengt, drijft uiteen.
Wanneer de onreine geest een mens verlaat, gaat hij rondzwerven in dorre streken op zoek naar rust. Vindt hij die niet, dan zegt hij: Ik keer terug naar mijn huis, dat ik verlaten heb.
Bij zijn komst vind hij het schoongemaakt en op orde.
Dan gaat hij zeven andere geesten erbij halen, nog slechter dan hijzelf; ze trekken erin en gaan daar wonen. Het laatste is voor die mens nog erger dan het eerste.'